In het tweede jaar bestuurskunde kregen we het vak Beleidsprocessen. En daar had het misschien bij moeten blijven. De rest was herhaling. In dat jaar -ik heb het over 2001- waren we (een groot aantal studenten van ons jaar) het allemaal zo zat, dat we een lijst maakten met alle vakken die elkaar overlapten, of die je zelfs tegen elkaar weg kon strepen omdat het toch allemaal maar een grote herhaling was van stof die we al eerder onder ogen gekregen hadden. Nu is herhaling natuurlijk de basis van onderwijs om iets te leren, maar vaak wordt letterlijk dezelfde stof gepresenteerd zonder enige toevoeging. Sterker nog: het is twee keer voorgekomen dat we op het laatste moment een boek van onze lijst moesten schrappen omdat dat boek in een ander vak ook al werd behandeld! Een mede-student vroeg zich af: "twijfelen de docenten aan onze capaciteiten of moeten wij aan die van hen gaan twijfelen?" Met die lijst hebben we uiteindelijk niets gedaan. De reden daarvan is achteraf vrij makkelijk te reconstrueren: het was de laatste collegedag van dat jaar. Drie maanden later zagen we elkaar pas weer, en toen had iedereen zijn hoop alweer gevestigd op jaar drie.
Zoals u ziet is de kritiek echter altijd op de achtergrond blijven sluimeren, om soms weer aan de oppervlakte te komen, maar daarna sijpelt het altijd weer weg. Tot vandaag, want onze opleiding is nu bijna ten einde, en nog steeds knaagt er veel. Uit diverse gesprekken met zowel docenten als studenten blijkt keer op keer weer dat er simpelweg niet voldoende is nagedacht over de inrichting van de opleiding bestuurskunde. Ook studenten van sociologie klagen, maar daar heb ik helaas te weinig informatie over om er serieus uitspraken over te kunnen doen. Maar wat bestuurskunde betreft is het wellicht goed om alles eens op een rijtje te zetten. Wat gaat er precies fout?
Om te beginnen het totale gebrek aan diepgang in de opleiding. Bestuurskunde is een studie die naast het ontwikkelen van een eigen discipline ook bezig is met het integreren (op papier althans) van sociologie, economie, rechten, politicologie en een vleugje psychologie. Studenten hebben op al die gebieden een inleiding nodig, wat ten koste gaat van de tijd die er dan nog beschikbaar is om je te verdiepen in de opleiding Bestuurskunde zelf. Talloze onderwerpen worden aangestipt, auteurs worden genoemd, en in kernzinnen of korte hoofdstukken worden hun bevindingen getoond, maar daar blijft het bij. Fundamentele inhoudelijke discussie over beleidstheorieën is eigenlijk nooit aan de orde geweest.
Daarnaast is er echter wel tijd voor eindeloze herhaling. In plaats van dat de opleiding de diepte in gaat, wordt de nadruk gelegd op het voortdurend herhalen van de stof. Auteurs die genoemd worden hoor je meerdere malen in de opleiding terug komen. Niet met verdieping, maar met herhaling van hun standpunten. Complete vakken zijn soms herhalingen van vakken uit eerdere jaren, met slechts een andere vaktitel. Ik viel dan ook bijna letterlijk van mijn stoel van verbazing toen ik vernam dat de enige afstemming die tussen docenten plaatsvindt de titels en de boeken van de vakken betreft. Zolang de vaktitels niet teveel overlappen en de boektitels niet hetzelfde zijn, wordt er van uitgegaan dat de vakken inhoudelijk dus ook niet overlappen. Een (werkende) instantie of persoon die de inhoud en samenhang van de opleiding integraal in de gaten houdt is er kennelijk niet. Meerdere docenten beaamden dat er eigenlijk door niemand gekeken werd naar de inhoud van hun vak.
Wat een ook onderwerp van discussie is, is het gebrek aan participatie van studenten aan activiteiten op de universiteit, of om het onderwerp maar meteen tot de juiste proporties van dit stuk terug te brengen: de faculteit. Zo vonden de diverse feestcommissies voor de lustrums van de faculteit en de EUR als geheel dat er maar weinig studenten kwamen opdagen bij de festiviteiten. En dat werd als verwijt gebracht. Ook dat is inherent aan de voorafgaande geschiedenis. De EUR kent geen recente cultuur waarin het ‘done ‘ is om naar dit soort gelegenheden te gaan. De insteek is vaak sterk traditioneel en formeel en het is vaak een ver-van-mijn-bed show. Maar belangrijker: zowel universiteit als faculteit zijn nu niet bepaald erg uitnodigend om lang in rond te hangen. Het gehele complex bestaat uit grote betonnen bouwsels, met nauwe gangen en (in het M-gebouw) gesloten deuren waarachter docenten en medewerkers in stilte zitten te zwoegen. Voor de FSW-studenten zijn er dan nog wat computerlokalen die wel goede computers hebben, maar die verder erbarmelijk slecht zijn ingericht met tafels die te hoog zijn, en stoelen die te laag en niet verstelbaar zijn, waardoor de kans op RSI met grote sprongen toeneemt. Ook kun je jezelf sportief uiten in de sportzalen en op de tennisvelden, je kunt de bieb induiken en even snel een hapje eten in de twee grote kantines, maar dan heb je ook echt alles wel gehad. Meer is er niet te doen op het terrein. Geen gezellige restaurants of cafés, geen campus, geen levendigheid, geen sfeer, niets. Studenten komen naar Woudestein om college te volgen, meer is er simpelweg niet te doen. Vind je het gek dat het dan niet bepaald in het verwachtingspatroon van studenten past als de universiteit of de faculteit eens een keer iets organiseert dat wel leuk is? Veel studenten vinden dat letterlijk onvoorstelbaar.
Om nog een stap verder te gaan: toen ik begon met mijn studie was mijn veronderstelling dat het onderwijs het belangrijkste was op de universiteit. Net als op de middelbare school, waar docenten het als hun taak zien om hun kennis over te dragen aan leerlingen, in de hoop dat ze daar later zinvolle dingen mee gaan doen en een beter begrip van de wereld krijgen. Niets bleek echter minder waar. Onderzoek blijkt de absolute nummer een te zijn op de universiteit. Visitatie-commissies, publicaties, zo vaak mogelijk aangehaald worden in wetenschappelijke artikelen van andere wetenschappers, daar gaat het om op de universiteit. Onderwijs bungelt voor sommige docenten/professoren onderaan het lijstje. Let wel: het verschilt per persoon! Ik heb van een aantal docenten een fantastische indruk gekregen van hoe de wereld er uit ziet en wat ik er mee kan doen. Maar ik ken ook de voorbeelden van het tegendeel, waarbij een duidelijk al vele malen eerder standaard verhaal opgedreund wordt in de hoop er maar weer zo spoedig mogelijk vanaf te zijn. Communicatie met studenten is er dan niet of nauwelijks. Zulke docenten geven hoorcolleges en een taai tentamen te verstouwen en dat is alles.
Ook over het tegenovergestelde wordt geklaagd: docenten die in hun enthousiasme veel ‘huiswerk’ opgeven en daar bovenop ook nog eens een tentamen afnemen. Het geklaag komt hier van twee kanten, en voor beide kanten is er wel iets te zeggen. Ten eerste klagen de studenten: zij hebben het druk: allerlei commissies, sportclubs, bijbaantjes en dan ook nog eens een studie waarbij je nooit weet welke docent er nu weer buiten zijn boekje om gaat en het zoveelste paper als opdracht meegeeft. Dat is uitermate frustrerend met de eigen agenda waar al dat huiswerk simpelweg niet in past. Studenten hebben verwachtingen van hun opleiding die gebaseerd zijn op ervaringen uit het verleden (u weet wel, dat zijn die zaken die nooit garantie bieden voor de toekomst). Zij zien dat in dat verleden de studie bestond uit grotendeels hoorcolleges, af en toe wat kleinere, korte opdrachten en tentamens. Hoe meer papers en dergelijke daarbij komen, hoe meer dat botst met die verwachtingen en hoe meer irritatie er over de opleiding ontstaat. Begrijpelijk, want zo is het lastig plannen.
Ten tweede zijn er natuurlijk de docenten. Zij zien soms ongeïnteresseerde, ongemotiveerde studenten die in hun karige ‘vrije tijd’ ook nog ergens hun papiertje moeten zien binnen te slepen. Studenten verdiepen zich niet in de stof, lezen geen literatuur die niet op de boekenlijst staat, ze stellen nauwelijks vragen in de colleges, en bij het maken van tentamens gaan ze voor de voldoende, niet voor de acht of hoger. "Studeren aan een universit
eit is zelfstudie aanleren", zo sprak Rinus van Schendelen hier onlangs over in een college. Hij heeft natuurlijk gelijk. Studenten hebben zelf de verantwoordelijkheid om zich te bekwamen in het uitoefenen van wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksmethodes en het op een juiste manier bepalen van hun standpunten door het afwegen van alle relevante argumenten. Maar de praktijk is weerbarstiger. Studenten kunnen zich niet meer volledig op hun studie storten. Door een beperkte studiefinancië ring en voor veel studenten een nog beperktere bijdrage van hun ouders (ik heb zelf bijvoorbeeld altijd alles zelf moeten betalen, simpelweg omdat mijn ouders het geld niet hadden voor mijn studie) worden studenten gedwongen om bijbaantjes te nemen om rond te komen. Daarnaast verwacht het bedrijfsleven van studenten dat ze tijdens hun studie allerlei bestuurlijke ervaring hebben opgedaan, en dat ze zich op een zo sociaal mogelijke manier hebben ingezet om zich te ontwikkelen tot de professional waar het bedrijfsleven op zit te wachten. Tijd om aan de definitie van studeren te voldoen zoals deze in de titel van dit stuk wordt gehanteerd blijft nauwelijks over.
En natuurlijk is dat een keuze die je als student maakt: wat heeft nu voorrang? Een gedegen wetenschappelijke opleiding, of het pragmatische van dat papiertje waarmee je geld kunt gaan verdienen op de arbeidsmarkt? Zodat ook jij dat leuke huis en die snelle auto kunt kopen. En die DVD-speler, de breedbeeld TV, de magnetron, de drie vakanties per jaar. Of voor sommigen iets meer basic: zodat je de huur kunt betalen. Het laatste, het pragmatische, is meestal de (rationele?) keuze. Er zitten simpelweg weinig mensen te wachten op boekenwurmen die het daglicht nauwelijks kunnen verdragen, om het maar even heel gechargeerd uit te drukken. Zo werkt de samenleving niet (meer). Het is dus een kwestie van geven en nemen. Aan de ene kant mag de student zich best wel eens realiseren dat het feit dat de veertig uur studie per week die eigenlijk in het curriculum staan opgenomen nooit gehaald hoeven te worden een ‘mazzeltje’ is. Veel studenten komen niet eens aan de helft van dit aantal uren. Als je dus een keer wel veel stof op je bord krijgt: papers, essays, werkstukken, etc., dan is dat geen reden tot klagen, maar een reden tot juichen omdat je weer eens wordt aangespoord om jezelf verder te ontwikkelen. Aan de andere kant moeten docenten zich realiseren dat in de loop der jaren (decennia?) de wereld erg veranderd is, en dat je niet meer kunt verwachten dat studenten zich helemaal overgeven aan hun studie. Dat is niet realistisch. Beide kanten zullen hun verwachtingspatroon dus enigszins bij moeten stellen. En allebei moeten ze hun best doen om met de beperkte middelen in de beperkte tijd een zo goed mogelijke basis te leggen voor het verdere leven van de student. En als een docent het goed aanpakt, dan krijgt hij ook nog eens goede feedback van studenten die meegenomen kan worden in het voor de docent zo belangrijke onderzoek.
Kirsten Verdel – december 2003
(gepubliceerd in Trio 1 van 2004, magazine van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit)