Vorig jaar ‘viel’ de 8-jarige Sharleyne van een balkon in Hoogeveen. Waar in het verleden Bureau Jeugdzorg, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming aansprakelijk werden gesteld, klaagde de vader van Sharleyne het Centrum voor Jeugd en Gezin én de gemeente Hoogeveen aan. Door de decentralisatie van Jeugdzorg naar de gemeenten worden de pijlen nu ook op die gemeenten gericht als het misgaat. Lokaal Bestuur vroeg zich af: hoe gaan gemeenten nu met zo’n kwestie om? En hoe werkte dit toen provincies nog verantwoordelijk waren voor Jeugdzorg?
Verschenen in: Lokaal Bestuur, maart 2016,
Geschreven door Kirsten Verdel
Wie: Ben Plandsoen
Wat: Wethouder in Leek
Herken je dat gemeenten sneller aansprakelijk worden gesteld als er iets misgaat?
‘Het is op zich logisch: de gemeente is nu eindverantwoordelijk voor de jeugdzorg. De provincie stond, toen zij nog verantwoordelijk was, meer op afstand. Bovendien juridiseert de samenleving steeds meer, misschien speelt dat ook een rol.’
Als zaken misgaan, worden ze al snel breed uitgemeten in de media. Wat vind je daarvan?
‘Dat heeft grote gevolgen, want door de maatschappelijke druk schieten politici al snel in de verdediging. Landelijk is er door de media-aandacht snel de regelreflex om zaken centraal te willen dichttimmeren. Maar dat is juist níet de bedoeling van de decentralisatie. Daarbij gaat het erom dat je uit moet gaan van de leefwereld van de jongere. Tot voor kort werd zorg voor jongeren aangeboden vanuit de systeemwereld van de zorgaanbieders; ongeacht of dit aansloot op hun leefwereld. Nu is hun leefwereld leidend en proberen we juist lokaal netwerken te creëren die preventief kunnen werken of problemen kunnen ondervangen als ze zich voordoen.’
En wat als er dan toch calamiteiten zijn?
‘Er is altijd een deel dat je niet kunt beheersen, maar dat is lastig verkoopbaar. Noem het maar het Pieter van Vollenhovensyndroom: alles moet onder controle zijn, het risico moet nul zijn. Dat is onmogelijk. Het gaat erom hoe je het georganiseerd hebt en het belangrijkste daarbij is dat je niet langs elkaar werkt.’
Hoe voorkom je dat?
‘Wij hebben in het Centrum voor Jeugd en Gezin alle partijen aan tafel gezet: Jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk; mensen kennen elkaars 06-nummer en doordat ze samen om tafel zitten gaan ze elkaars expertise ook waarderen. Ook huisartsen hebben we aangesloten. Kinderen die vroeger van dokter naar dokter werden verwezen komen nu bij een praktijkondersteuner terecht, waardoor 40% van de vroegere doorverwijzingen nu direct op de juiste plek terechtkomt. Die verbindende factor heb je nodig.’
En dan ‘kan’ de gemeente dus ook eindverantwoordelijke zijn?
‘De gemeente kan dan terugvallen op hoe de zorg georganiseerd is. Dat je dus altijd kunt zeggen dat er met elkaar gesproken is. Dat je laat zien dat je een goed functionerend netwerk hebt. Dat je dus ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebt en kunt uitleggen wat je gedaan hebt. Het kan dan dus niet zo zijn dat er dingen zijn blijven liggen of langs elkaar zijn gelopen.’
En als het dan toch een rechtszaak wordt?
‘Dan moet je daar uitleggen dat calamiteiten onvermijdelijk zijn en laten zien dat je er alles aan hebt gedaan om ze desondanks te voorkomen. Het uitgangspunt van het systeem is om kinderen zo goed mogelijk te kunnen helpen, niet om alle mogelijke excessen te voorkomen. Het gaat er uiteindelijk om: wat is te vermijden en wat is onvermijdelijk?’
Wie: Guus Krähe
Wat: Voormalig Tweede Kamerlid, Statenlid en wethouder, nu teamleider Jeugd GGD GHOR Nederland
Wat was er anders toen jeugdzorg nog bij de provincie zat?
‘Als er iets mis ging, waren de pijlen meestal gericht op Bureau Jeugdzorg, niet op de provincie. Die stond veel meer op afstand. In de provincie werd gesproken over instellingen, over financiering en over wachtlijstproblematiek, niet over concrete gezinssituaties.’
Was dat het enige wat anders was?
‘De zorg voor jeugd was vooral erg versnipperd. Taken zaten bij tal van instanties, op landelijk, provinciaal en lokaal niveau, tot en met de politie aan toe. Die versnippering maakte het aansprakelijkheids- en verantwoordelijkheidsvraagstuk heel lastig. Nu is dat eenduidiger: de gemeente en dus de wethouder of soms zelfs de burgemeester zijn verantwoordelijk.’
Wat als gemeenten nu worden aangesproken bij incidenten?
‘Doe dan zoals bij alle calamiteiten: vertel zo transparant mogelijk wat er gebeurd is en wat je gedaan hebt.’
Is het goed dat de gemeente nu eindverantwoordelijk is?
‘Ja, het is goed dat er één bestuurslaag verantwoordelijk is. Maar er moet nog wel veel beter. Gemeenten hebben tot nu toe gefocust op het in stand houden van tweedelijns zorg, aandacht voor preventie begint nu pas te komen. Niet gek, want er is 3 miljard voor curatieve zorg beschikbaar en maar 300 miljoen voor preventie. Over die preventie komt nu bijvoorbeeld wel een landelijke bestuursconferentie, met de VNG, de ministeries van volksgezondheid, welzijn & sport en veiligheid & justitie, politie en alle landelijke jeugdkoepels- en organisaties. Het zou goed zijn als we op een wat concreter niveau eenzelfde soort conferentie organiseren voor politici binnen de PvdA.’
Hoe ziet een concrete aanpak er dan uit?
‘Gemeenten maken nu bijvoorbeeld kindplannen, maar vaak nog geen gezinsplannen, terwijl er vaak veel meer aan de hand is in een gezin dan alleen de problemen met één kind. Om die gezinsplannen te maken moeten we gezinscoaches opleiden, die hebben we nu nog onvoldoende. Ook moet je zorgen dat je medische problemen eerder herkent. Jeugdartsen moeten meer betrokken worden bij wijk- en buurtteams. Alles moet ertoe leiden dat kinderen met problemen zo snel mogelijk op de juiste plek terechtkomen.’
Hoe moet je omgaan met hele zware problematiek?
‘Gemeenten moeten daar echt over hun gemeentegrenzen heen kijken. De aanpak van overgewicht is iets generieks, dat kun je met sportclubs, jeugdgezondheidszorg en wijkteams lokaal oppakken. Maar zware problemen die maar eens in de zoveel jaar bij één of twee kinderen spelen, daar moet je geen eigen apparaat voor optuigen, dat is veel te duur. Zoek dan regionale samenwerking op. En kies er vooral níet voor om vanwege het geringe aantal problemen dan maar niets te regelen. Dat is de grootste valkuil. Je moet iets organiseren, en daarbij moet je je realiseren: niet alles kan op het meest lokale niveau.’