Toen ik 12 was, gebeurde er iets wat een van de belangrijkste ontmoetingen in mijn leven zou veroorzaken. Ik zat in de brugklas en mevrouw Damen, die Engels gaf, beweerde dat klasgenote Ellen bij mij aan het afkijken was bij een toets. Ik viel van mijn stoel van verbazing en verontwaardiging, want Ellen haalde altijd alleen maar negens en tienen. Alleen al de suggestie dat zíj bij míj afgekeken zou hebben vond ik absurd. Dat zei ik dus ook. Kennelijk bozig, want ik werd de klas uitgestuurd. Dat was me nog nooit gebeurd. Ik was boos én ik schaamde me, dus ik verstopte me achter de jassen die in de gang hingen. Ineens hoorde ik gekuch. Het was de conrector van de bovenbouw, die mijn voeten onder de jassen uit had zien steken. Hij vroeg wat ik daar deed en in één lange stroom van verontwaardiging vertelde ik hem het hele verhaal. Hij was begripvol, hij geloofde me en ik was op slag fan. Dit was mijn eerste kennismaking met Jan van der Westen.
Omdat hij conrector van de bovenbouw was en ik in de onderbouw zat had ik in de jaren daarna in theorie verder niet zoveel met hem te maken, maar er werd van alles op school georganiseerd, van koffieconcerten tot toneelstukken en daar speelde hij organisatorisch vaak een rol in. En ik hielp vaak mee. Dus we hielden contact. Toen ik 15 was gebeurde het ondenkbare: iemand uit een klas hoger die ik goed kende van alle schoolactiviteiten die we organiseerden, had zichzelf opgehangen in de kelder van de school. En ik vond haar, net nadat ik ‘s morgens op school was aangekomen. Verdoofd rende ik naar boven, waar net Jan van der Westen en leraar Nederlands Gerard Schelvis het gebouw binnen kwamen. ‘Kom snel, er is iets gebeurd’, riep ik. Ze kwamen mee. Een jaar van totale verwarring en radeloosheid over wat er was gebeurd volgde. Ik voelde me verloren en doolde elke dag na schooltijd door het gebouw. Eigenlijk had ik daarbij maar één missie: met Jan praten, die zich over mij had ontfermd. We praatten veel. We zwegen ook veel. Vaak zaten we samen en zeiden we simpelweg allebei niks. Soms was er namelijk gewoon niks te zeggen. Was alleen het ‘zijn’ al voldoende. Hij zei ook nooit nee. Hij was er altijd voor me. Soms wel een paar keer per week. Vergeet niet, hij had natuurlijk gewoon een drukke baan, waar ik toentertijd nooit over nadacht. Dat was pas veel later, toen ik besefte hoe bijzonder het was dát hij er altijd voor me was.
Ook met Gerard Schelvis had en heb ik tot op de dag van vandaag veel contact, net als met een aantal andere leraren en de conciërges. Terwijl ik al 27 jaar van school ben. Van Yol van Breukelen tot Elly van den Boom, van Cees Abspoel tot Phil Rhebergen. Het Bonaventuracollege was fenomenaal en dat was het door de mensen.
Toen ik in 1997 van school ging hield ik contact met Jan, en zijn Barbara. Ik kwam er regelmatig over de vloer en toen ze na Jan’s pensioen naar Frankrijk emigreerden, reisde ik daar regelmatig heen. Sterker nog: ik schreef mijn bestuurskunde scriptie bij hen thuis, in/op Les Perrières in Moulins-Engilbert. Elke dag schreef ik een hoofdstuk en ‘s avonds las Jan het dan door. Alles wat hij niet snapte of wat anderszins meer uitleg vereiste, paste ik dan de volgende ochtend weer aan. Het was een bizarre week, waarin ik mezelf rustig had willen opsluiten in een kamertje bij Jan en Barbara om te schrijven, maar precies in die week overleed Gerrie Knetemann, werd Theo van Gogh vermoord, lag Arafat ineens in het ziekenhuis en werd George W. Bush tot president gekozen. Maar Jan was streng genoeg voor me om er voor te zorgen dat ik mijn scriptie gewoon af kreeg.
Ik weer terug naar huis. We belden en mailden regelmatig. Er zat altijd humor in zijn mails. Zoals toen ik hem een tip over een site had gegeven toen hij ADSL wilde aansluiten: ‘Nader contact met de door jou genoemde site en zijn Franse equivalent heeft mij zoveel zelfvertrouwen gegeven, dat ik van plan ben het allemaal zelf aan te sluiten. Ik houd je van komende rampspoed op de hoogte!’ Barbara mailde me later dat het inderdaad allemaal wat lastig ging: ‘ik moest je zeggen dat hij nog steeds wat “laptobberig” is.’
Diezelfde Barbara vertelde later een keer in een mail dat de grote afstand tussen Nederland en Frankrijk niet zoveel uitmaakte: ‘ik heb bij reizen wat oude banden aangehaald en oude vriendschappen zijn opgeleefd. Mooi fenomeen is dat overigens met vriendschappen, die kunnen een tijd rusten, en snel weer opbloeien; de vriendschap ontstaat dus niet zomaar; je blijft op dezelfde golflengte zitten, ook na jaren. ‘
Dat gold zeker voor ons. In 2008 ging ik weer eens naar Les Perrières. Dit keer om mijn boek over de Obama campagne te schrijven. Tien dagen lang sloot ik me weer op bij Jan en Barbara. Ook spraken we weer veel, over vroeger, over nu, over het leven, over alles. Jan mailde toen ik weer weg was: ‘Als ik aan je denk heb ik altijd enige moeite me voor stellen waar je nu ook al weer zit, mee bezig bent en achteraf blijkt dikwijls dat ik een of meer acties/werelddelen achterloop, maar dat doet er niet toe: wat maakt een paar duizend kilometer meer of minder nou uit, althans bij het maken van geestelijk contact.’
Bij de boekpresentatie in 2009, op het Rotterdamse stadhuis, waren ze aanwezig. Het eerste exemplaar zou onder veel mediabelangstelling worden uitgereikt aan Wouter Bos, die toen minister van Financiën en vice-president was. Maar ja, dat kon ik ter plekke toch echt niet over mijn hart verkrijgen. Dus kreeg Jan er eerst eentje, voor de volle zaal. Sorry Wouter.
Nog een jaar later kwamen ze weer naar Nederland en waren ze ook op de boekpresentatie van mijn boek over de ondergang van de DSB Bank. Ze waren er gewoonweg altijd. Ik verhuisde in die tijd een paar keer en elke keer kwam Jan kijken naar het nieuwe huis. In 2012 verhuisden ze zelf: weer terug naar Nederland. Het onderhouden van de flora en fauna van Les Perrières werd te veeleisend, de leeftijd begon te tellen. Het was onvermijdelijk, maar ook ontzettend jammer, want het was er prachtig en ze hadden er een geweldige tijd.
Ik kreeg een nieuwe relatie en werd zwanger. Hij was de eerste die ik het vertelde. Jan had intussen last van zijn rug. Hij was eerder in Frankrijk uit een appelboom gevallen en dat was het startpunt van veel getob. Dat werd in de loop der jaren alleen maar erger. Maar hij bleef langskomen -en andersom. Ouderdomskwaaltjes naast de last van zijn rug speelden hem steeds meer parten. Ik feliciteerde hem vorig jaar met zijn 85e verjaardag. Hij reageerde: ’85 jaar….. de riemen worden allengs korter maar we blijven spelevaren…..’
Twaalf dagen geleden zag ik hem voor het laatst, in een voor mij toch al heel moeilijke periode. We namen afscheid. Hij zei dat hij aan het eind van een heel mooi leven was. ‘Wat wil je nog meer?’ Nou, ik wist wel wat ik nog meer wilde: meer jaren.
Maar Jan, mijn grote held, is er niet meer. En dat doet verschrikkelijk pijn. Ik mis hem zo erg.