Er zijn weer ontwikkelingen. Van 11 tot en met 13 oktober vindt in Montreal de Global Conference on Genocide Prevention plaats. Er komen zeer veel boeiende sprekers. Van onze eigen Jan Pronk tot voormalig VN-generaal Romeo Dallaire (mijn grote held), van Nobelprijswinnaar Wole Soyinka tot de voormalige Canadese minister-president Joe Clark en van Francis Deng, special adviser van de secretaris-generaal van de VN, tot Jerry Fowler van het United States Holocaust Memorial Museum. Ik ben gevraagd om als Special Rapporteur op te treden op de conferentie, wat inhoudt dat ik een kritische analyse van de stand van zaken met betrekking tot de preventie van genocide moet schrijven die in een wetenschappelijk tijdschrift wordt gepubliceerd. Zie hier voor meer informatie over de conferentie.
De timing kon nauwelijks beter. Niet alleen was ik net met Jan Pronk heen en weer aan het mailen om eens af te spreken (hetgeen nu dus al kan in plaats van over een jaar), maar dit jaar staat sowieso al erg in het teken van het onderwerp van de conferentie. De reis naar Auschwitz staat nog scherp op mijn netvlies en gisteren keek ik de 9 uur durende documentaire Shoah af, over de Holocaust. Shoah is een must see voor iedereen op deze planeet. De documentaire is gemaakt door de Franse filosoof en journalist Claude Lanzmann en bestaat uit interviews met zowel slachtoffers als daders van de Holocaust. Tergend langzaam word je de peilloze diepten van het ondenkbare ingezogen.
De twee fragmenten die het meest zijn blijven hangen zijn die over de Poolse Jood Simon Srebnik, en een fragment over een Joodse kapper die in Treblinka te werk werd gesteld. Simon Srebnik’s verhaal is gelieerd aan het vernietigingskamp Chelmno in Polen. In Chelmno werden Joden voor het eerst vermoord met gas. Het vernietigingsproces begon in december 1941 en kostte 400.000 Joden het leven. Er waren slechts twee overlevenden. Een daarvan is Simon Srebnik. Meer dan 30 jaar na de oorlog zoekt Lanzmann Srebnik op en gaat samen met hem terug naar Chelmno. Daar kijkt een getekende Srebnik terug op die gruwelijke tijd. En zelfs hij verzucht dat het onvoorstelbaar is. ‘En ik was er nota bene zelfs bij’. Zie de intro van de film en een deel van Srebnik’s interview hieronder:
Het tweede fragment dat nog steeds door mijn hoofd suist en tolt betreft een Joodse kapper, die samen met negen andere kappers werd gedwongen om in Treblinka de haren van te vergassen Joden te knippen. Het was hen verboden om met de slachtoffers te praten, op straffe des doods. De kapper, die dertig jaar na dato nog steeds knipt, vertelt dat een van zijn collegae op een dag zijn familie voor zijn neus krijgt. Hij weet dat ze binnen een uur dood zullen zijn, maar om twee redenen kan hij niks zeggen. Ten eerste zou het zijn eigen doodvonnis zijn, ten tweede zou hij paniek ontketenen en de laatste minuten die ze hebben nog vreselijker maken. De moord voorkomen was onmogelijk. Dus probeert hij slechts het knippen van de haren zo lang mogelijk te rekken.
Het is allemaal zo ondenkbaar, zo onvoorstelbaar.
Het is makkelijk om mensen te haten. Makkelijk om niet te vergeven. Maar laten we in ieder geval niet vergeten. En onthouden dat we boosheid en verdriet om het verleden nooit als excuus mogen gebruiken om het goede nu achterwege te laten.