Het is geen nieuws dat het niet zo goed gaat met de Verenigde Staten. We weten al jaren dat het land veel te hoge schulden, een moeizaam draaiende economie en hoge werkeloosheid heeft. Ook weten we dat de VS bij twee dure oorlogen betrokken is en gezondheidszorg- en onderwijssystemen heeft die aan grootschalige renovatie toe zijn terwijl daar praktisch geen geld voor is. We weten ook dat bovenstaande problemen bepaald niet de enige zijn waar de overwinnaar van de Koude Oorlog mee worstelt.
Wat wel nieuws is, is dat de scheuren en barsten in het firmament die de afgelopen jaren nog door allerlei laagjes plamuur waren bedekt plotseling zichtbaar zijn geworden. De zenuwslopende politieke strijd over het schuldenplafond is daar debet aan. De uitkomst daarvan heeft er namelijk voor gezorgd dat de markten nog nerveuzer zijn geworden dan ze al waren. Al dagen duiken de koersen op de aandelenmarkten verder naar beneden. Wat iedereen al wist, zien we nu ook: Amerika is misschien wel een grootmacht in verval. Amerika gaat (is?) misschien wel failliet.
Eén van de steeds terugkerende vragen bij de strijd over het schuldenplafond was: ‘heeft Obama het wel goed gedaan?’ Een antwoord hierop vereist in ieder geval enige context. Zo is het bepaald niet de eerste keer dat het schuldenplafond van de VS is verhoogd. Sinds 1962 was dit maar liefst de 75e keer dat dit gebeurde. Onder Reagan werd het plafond 18 keer opgehoogd, onder George W. Bush 7 keer. Plat en wellicht wat kort door de bocht gezegd: Amerika moet wel, want anders kan ze haar rekeningen niet meer betalen en stort de economie in (voor zover dat niet al aan het gebeuren was).
De telkens terugkerende discussie over ophoging is dus louter symbolisch. Democraten gebruiken hem om te roepen tot belastingverhoging voor hogere inkomens. Republikeinen pleiten voor bezuinigingen om de schuld te verkleinen. Op het laatste moment is er altijd een compromis. Dit verleidde Reagan er in 1986 toe om te zeggen: ‘Het congres brengt de overheid telkens tot het randje van faillissement voordat het haar verantwoordelijkheid neemt.’ Terecht constateerde hij dat dit het vertrouwen van consumenten en markten in de Amerikaanse overheid ernstig ondermijnt.
Dit jaar leek het bijna echt mis te gaan, omdat er een nieuwe factor in het spel was: de Tea Party. Nadat alle rituele bewegingen voor de 75e keer waren gemaakt, was de Republikeinse (!) voorzitter van het Huis van Afgevaardigden met een voorstel gekomen waarin beide partijen zoals gebruikelijk tegemoet werden gekomen. Hij werd echter terug gefloten door Tea Partyleden en ‘reguliere’ Republikeinen die vonden dat hij niet toe mocht geven aan de Democraten. Obama werd gedwongen in te stemmen met een voorstel dat praktisch alleen de Republikeinse eisen inwilligde.
Velen wezen naar Obama. Hij had voor een oplossing gezorgd, maar de Democraten hadden duidelijk verloren. Hij had feller moeten zijn, hij had zijn rug recht moeten houden, de Tea Party de les moeten lezen en voor een snellere oplossing moeten zorgen, want nu waren de financiële markten te lang in onzekerheid gehouden. In plaats daarvan was hij voor de Tea Party gezwicht. In de New York Times beschreef politiek consultant en professor in de psychologie Drew Westen de Tea Party eerder deze maand als pestkoppen. Hij constateerde dat Obama totaal niet met hen om kon gaan: ‘Obama heeft een diepgewortelde afkeer van conflict en een groot gebrek aan begrip voor de dynamiek van pesten -waarbij bemiddeling altijd de verkeerde manier van handelen is, omdat de pestkoppen dat als zwakte zien en een volgende keer nog harder slaan.’ Westen zei ook dat Obama maar niet op de juiste manier met het Amerikaanse volk wist te communiceren: hij moest veel beter duidelijk maken hoe de overheid van plan was weer voor banen te zorgen en het land uit het slop te trekken.
Management by speech dus, waar Obama in zijn campagne juist altijd zo goed in was. Maar met praten alleen komt Obama er niet meer. Die tijden zijn voorbij. Dat liet China ook overduidelijk weten, vlak nadat het schuldenplafond net was verhoogd. Het land liet weten zich zorgen te maken om ‘de verlammende tendens om de economie te politiseren.’ Het vroeg zich af of Washington’s politieke elite doelbewust chaos creëerde: ‘het is niet aan te raden ruzie te maken als je aan de rand van de afgrond staat.’ Niet veel later verlaagde Standard & Poor de kredietwaardigheid van de VS, voor het eerst in de geschiedenis.
De macht van het woord kan heel groot zijn in onzekere tijden. Mensen zoeken immers houvast. Soms weten ze wel dat de laatste strohalm afgebroken is en dat ze al op open zee drijven. Maar alleen al de woorden ‘hulp is onderweg’ kunnen voldoende zijn om nog lang te overleven. Het lijkt er nu op dat het moment waarop Amerika overboord is geslagen in 2008 lag en dat mensen nu beginnen te twijfelen of de beloofde hulp ooit komt. Vandaar de paniek.
Obama kan de truc echter nog wel een keer uithalen. Als inspirerende woorden een laatste hoop zijn, dan kunnen die zelfs nog effect sorteren op het moment dat je al kopje onder aan het gaan bent. Maar met termen als ‘revenue enhancements’ in plaats van belastingverhoging voor de rijken, of ‘entitlement cuts’ in plaats van bezuinigingen op pensioenen en andere uitkeringen waar mensen decennialang hard voor gewerkt hebben, is dat weinig inspirerend.
Maar woorden zijn niet meer voldoende. Wat valt Obama te verwijten? Natuurlijk dat hij management by speech nauwelijks meer probeert. Maar vooral dat hij te lang wacht met het nemen van besluiten. Dat hij de Republikeinen en de Tea Party teveel ruimte geeft, ook al hebben ze een meerderheid in het Huis van Afgevaardigden. Dat hij teveel mogelijke kiezers voor 2012 probeert te ‘pleasen’ met woorden die in focusgroepen zijn getest. Af en toe moet ik wat dat betreft denken aan een uitspraak van de Franse politicus Alexandre Auguste Ledru-Rollin: ‘Daar gaat mijn volk, ik moet er achter komen waar ze naartoe gaan, zodat ik hen kan leiden.’ Obama moet gewoon leiden. In woord én daad.
Kirsten Verdel (voormalig stafmedewerker Barack Obama, senior adviseur bij Dröge & van Drimmelen)